top of page

Op reis

 

 

Mijn schoonmaakwoede voordat we op vakantie gaan grenst, ik geef het eerlijk toe, aan het neurotische. Ik heb het opgegeven me te verdiepen in de psychologische redenen die daaraan ten grondslag liggen; iedere gek z’n gebrek. Manlief heeft het stadium van aanvaarding echter nog niet bereikt, zodat hij zich iedere keer weer oprecht verwonderd afvraagt waarvoor al dat gehol en gevlieg vlak voor vertrek nu nodig is. Wel heeft hij ontdekt dat het verstandiger is mij uit gedurende die tijd even uit de weg te gaan. 

Zo kon het gebeuren dat we ten behoeve van onze reis naar Portugal de avond voor vertrek al om acht uur ons Duitse hotelbedje inrolden, hetgeen nog niet zo’n slecht idee was met het vooruitzicht van een wekker die om vier uur zou aflopen. 

Maar ja, zo’n hotel. Het bed is vreemd. Je worstelt met het instopstrookloze dekbed. Je hoort allerlei geluiden die je niet thuis kunt brengen. Als je net een beetje indommelt nemen vlak voor de deur mensen afscheid van elkaar met een luidkeels: ‘Tjuu-uus!!’ Kortom: ‘lekker fit’ was niet de juiste omschrijving voor de conditie waarin we om halfvijf de trap afslopen. Toen we de zijdeur uitkwamen die speciaal voor ons was opengelaten, staarden we wat beduusd naar de dikke laag sneeuw die was gevallen en ploeterden we met onze vier koffers naar de halte van de bus die ons naar het vliegveld moest brengen. 

Daar stonden we onder de sterrenhemel en bij het licht van de maan te kleumen terwijl de rest van de wereld nog lag te slapen. Met het oog op onze bestemming hadden we onze winterjassen thuisgelaten; we waren slechts gekleed in een schamel zomerjack. Het geluid van een naderend voertuig klonk ons daarom als muziek in de oren. Het was onze bus, zij het een wat klein model. De chauffeur bleef achter zijn stuur zitten en gromde iets onverstaanbaars terwijl hij nors naar onze meegebrachte koffers keek. ‘Gutemorgen!’ probeerden wij nog opgewekt. 

‘Geen sneeuw mee naar binnen nemen!’ was het enige antwoord. Het bleek echter niet helemaal mogelijk aan dit commando te voldoen en schuldbewust keken we naar het natte spoor dat we achterlieten. 

‘Waar laten we onze koffers?’ wilden we weten. Onze goedgehumeurde bestuurder haalde zijn schouders op en wees naar achteren. Het busje bleek duidelijk niet berekend op bagage. Wat op z’n zachtst gezegd toch wat eigenaardig is voor een vervoersmiddel dat de naam ‘Airportshuttle’ draagt. 

Zo goed en kwaad als het ging zetten we de koffers op de lege bank achterin en zakten neer op de twee plaatsen ervoor. Ach, misschien zijn we wel de enigen, dachten we. Maar die gedachte berustte op een misverstand. Al bij de eerstvolgende halte stond, van top tot teen uitgevoerd in hemelsblauw, een groepje Ryanair stewardessen. Met koffers. 

Deze werden -de koffers, niet de stewardessen- ten koste van nog meer zitplaatsen, op en naast de onze gestapeld. Op naar de volgende halte waar, behalve een nieuwe groep Ryanair medewerkers, ook enige reizigers stonden. En uiteraard allemaal met bagage. Onder het nodige gemopper werd alles en iedereen naar binnen geperst en voort ging de tocht. Een donker winters landschap trok aan ons voorbij. Uit de speakertjes boven ons hoofd schalde een blikken stem van een mij onbekende popartiest. In het gangpad werd meegeneuried. De stewardess naast mij vermaakte zich met een spelletje bricks op haar telefoon. 

Ik sloot mijn ogen. 

Het volgende moment bevonden we ons op de luchthaven waar de bus zich ledigde en de chauffeur ons met iets dat zowaar op een glimlachje leek, gedag zei. Ik meende duidelijk opluchting in zijn toon te bespeuren. 

We leverden de koffers af aan de balie en konden meteen doorlopen naar de douane. Maar voordat we daar arriveerden moest men eerst de handbagage op de weegschaal zetten. Dat hadden we nog niet eerder meegemaakt. Per stuk mocht het niet meer dan tien kilo zijn. Eén koffer woog keurig 9.6, maar de andere 11.2! We werden nog net niet in de handboeien geslagen, maar ons werd wel op strenge toon te kennen gegeven dat dit getal op de een of andere manier tot 10 gereduceerd diende te worden. Ik opende de rits van het koffertje en haalde er een plastic tas met etenswaren uit. Tadáá! Nog maar 9.8 kilogram. Goed zo, loopt u maar door. Drie passen verder stopten we de tas weer terug. 

De reis kon beginnen.

DROOMREIS (Verschenen in de bundel Vrouwenthrillers 2009)

 

Ze ontmoette hem op een van die deprimerende druilerige dagen.  Terwijl het regenwater langzaam haar voeten bereikte stond ze zich voor een etalage te vergapen aan een geweldig paar schoenen dat ze zich niet kon veroorloven.
'Hé, Milou!', hoorde ze achter zich.
'O, hallo, Dennis! zei ze, hem na wat turen herkennend als haar vroegere klasgenoot.
'Dat is lang geleden!' Ze riepen het tegelijkertijd en moesten allebei lachen. 
‘Wat denk je van een lunch’, zei hij naar het restaurant achter haar wijzend, ‘dan kunnen we wat bijkletsen. Ik trakteer’, voegde hij eraan toe toen hij haar zag aarzelen.
Onder het licht van de schemerlamp die boven het tafeltje hing, nam ze hem ongemerkt -tenminste, dat hoopte ze- wat beter op. 
Zijn fijngeweven merkshirt glansde in het zachte lamplicht toen hij zijn colbertje bij zijn nonchalant over de leuning geworpen jas legde. Een prettige aftershavegeur bereikte even haar neus. Niets paste bij het beeld dat ze zich van vroeger herinnerde. Type loozer. Ze had altijd een beetje medelijden met hem gehad, omdat bijna iedereen hem links liet liggen. Maar blijkbaar ging het hem nu aardig voor de wind. Het maakte haar nieuwsgierig. 
‘Wat doe je tegenwoordig?’
‘Ik zit in de handel’.
‘O ja, waarin?’ 
‘Van alles eigenlijk. Ik heb verschillende contacten in het buitenland, Azië vooral’. Het klonk nogal vaag. ‘Maar hoe is het met jou?’
‘Geen succesverhaal’.  Ze roerde omstandig in haar koffie. ‘In een notendop: getrouwd, twee dochters, gescheiden, in een depressie en daardoor ook in de schulden geraakt’. Ze begreep zelf niet goed waarom ze hem dit allemaal toevertrouwde. Hij leek zo oprecht geïnteresseerd, dat was haar lang niet overkomen. ‘Maar nu ik in de schuldsanering zit gaat het beter’, voegde ze er snel aan toe.
‘Dat zal niet meevallen.’ Hij keek haar meelevend aan. 
‘Och’. Ze rechtte haar schouders. ‘Weet je wie ik laatst tegenkwam? Onze lerares kunstgeschiedenis, weet je nog?’ 
Dennis fronste even zijn wenkbrauwen bij de plotselinge verandering van onderwerp, maar niet veel later waren ze terug in de tijd en haalden lachend herinneringen op aan de excentrieke docente die alle conventies aan haar laars lapte en zodoende in de klas voor de nodige vrolijkheid zorgde. 
De tijd vloog om. Met schrik keek ze naar de klok en dacht aan haar afspraak bij de tandarts.
‘Ik moet weg’. Haastig greep ze haar jas en was al op weg  naar de deur. ‘En bedankt voor de traktatie!’ riep ze nog snel over haar schouder.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Hoe kon ik er nu zo plotseling vandoor gaan! Met haar mond wijd open staarde ze naar de lamp  boven zich.We hebben geen adressen uitgewisseld, geen telefoonnummers, niets! 
‘Alles goed aan het thuisfront?’ klonk het vanachter het mondkapje boven haar hoofd. Ze murmelde iets onverstaanbaars. Waarom stelden tandartsen je altijd vragen op het moment dat  je niet in staat was erop te antwoorden? 
Het geluid van de boor negerend probeerde ze iets te bedenken om weer met Dennis in contact te komen, maar elk idee leek even onzinnig.
‘Spoelen maar’. Opgelucht kwam ze overeind. Ziezo, dat zat er weer op voor een half jaar. 
‘Uw afsprakenkaartje?’ 
Waar had ze in vredesnaam haar tas gelaten? Op datzelfde moment wist ze het. Naast haar stoel in het restaurant! Dennis was daar natuurlijk allang weg.

‘Heeft u een donkerblauw schoudertasje gevonden?’ vroeg ze nog nahijgend van het hollen aan een jongeman achter de bar. Hij schudde zijn hoofd. Aan de bewuste tafel zaten nu andere mensen en het tasje was weg.
Nog een geluk dat ze haar sleutels altijd in haar jaszak bewaarde.

Eenmaal thuis liet ze zich met een zucht op de bank vallen. Welja, dat kon ze er nog wel bij hebben. Haar portemonnee met alle pasjes weg. Wat zou dat allemaal weer niet kosten om die opnieuw aan te vragen? 
Op dat moment ging de telefoon.
‘Ah, je bent thuis! Je was je tas vergeten, dus ik ben zo vrij geweest ‘m mee te nemen. Ik kom hem wel even brengen, ik weet het adres’. 
‘Dennis!’ Ze slaakte een opgeluchte zucht. ‘Fijn, tot zo!’ 
Hm, hij wist haar adres. Dat betekende dat hij in haar tasje had gesnuffeld; ze wist niet zeker of ze dat prettig vond. Wat had er allemaal ingezeten? Veel tijd om daarover na te denken was er niet, want al snel galmde het geluid van de intercom door het huis. Hij was kennelijk al in de buurt toen hij belde.

‘Tadáá!’ Met een triomfantelijk gebaar hield hij haar tas in de lucht. 
Ze griste het bijna uit zijn handen. ‘Kom je nog even binnen?’
‘Graag’. Hij liep achter haar aan de keuken in waar ze zich aan de tafel zetten.
‘Ik moet zeggen’, zei hij, een slok van zijn koffie nemend, ‘je hebt het van het weinige geld dat je hebt hier toch heel gezellig weten te maken’. 
‘Dat leer je wel in de loop der jaren’. Ze zag hem kijken naar de grote foto aan de muur. ‘M’n dochters, een tweeling ja’, knikte ze, ‘ze wonen bij hun vader’. Ze vertelde hem hoe ze op hun twaalfde daartoe hadden besloten toen hen bleek dat in materieel opzicht bij hun vader aanzienlijk meer mogelijk was dan bij hun moeder. 
‘Wat ellendig voor je’. Het oprechte medeleven in zijn stem deed haar enorm goed en tot haar eigen verbazing hoorde ze zichzelf het hele verhaal rond haar scheiding uit de doeken doen. Het had een haast therapeutisch effect, zo luchtte het haar op.
‘Ik heb hier eigenlijk nooit eerder met iemand zo uitgebreid over gepraat’, besloot ze het relaas.
In een warm gebaar pakte hij over de tafel heen haar handen. 
‘Milou, vroeger op school was jij één van de weinigen die aardig tegen mij was, dat ben ik niet vergeten. Nu zie ik een kans om iets terug te doen’. 
‘Nee joh’, zei ze, in verlegenheid gebracht. 
‘Ik meen het, luister’. Hij vertelde haar dat hij binnenkort een ‘klusje’ -zo noemde hij het- te doen had met een zakenpartner in Maleisië. ‘Als je het leuk vind om weer eens op vakantie te zijn, kun je met mij mee om te helpen en dan boek ik er voor een weekje een leuk hotel bij. Met aparte kamers’, voegde hij er voor de volledigheid aan toe. Hij schetste een aanlokkelijk beeld van het land.    
Al luisterend doemde er een visioen bij haar op van wuivende palmbomen en een ligbed aan de rand van een zwembad in de zon. Een bediende die haar een cocktail aanbood. Ze knipperde met haar ogen.‘Wat houdt dat eh...klusje precies in?’
‘Het stelt weinig voor’, legde hij uit, ‘We nemen een partijtje kleding en wat software mee terug, dat is alles’.
‘Toch niets illegaals hè?’ Ze schrok terwijl ze het vroeg. Het leek natuurlijk niet erg aardig om iemand die je zo’n genereus aanbod deed een dergelijke vraag te stellen. 
Dennis glimlachte. ‘Wees maar gerust, ik doe al jaren zaken met ze’. 
‘Sorry’, zei ze met een kleur.
 ‘Je hoeft je niet te verontschuldigen, je hoort rare dingen genoeg tegenwoordig! Goed dat je voorzichtig bent, dat pleit voor je’. 

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------   

Drie weken later -ze had eerst haar paspoort moeten laten vernieuwen, maar Dennis had betaald- stond ze wat onwennig in de grote hal van Schiphol. De grote nieuwe koffer van een duur merk, ook speciaal voor haar door Dennis aangeschaft, was belachelijk leeg. Behalve een paar luchtige jurkjes, wat ondergoed, haar bikini en wat toiletartikelen, zat er niets in. Er moest ruimte overblijven voor de terugweg, had Dennis gezegd. 
Hij had een eigen ticket voor haar moeten boeken, zodat ze apart moesten inchecken en jammer genoeg ook geen stoelen naast elkaar in het vliegtuig zouden hebben. Ook zou Dennis pas een dag later naar het hotel komen, omdat hij eerst zijn zaken wilde afhandelen. Och ja, als dat het enige ongemak was! Ze nam het graag voor lief.

Geïmponeerd staarde ze omhoog naar het hotel toen ze uit de taxi stapte. De grote witte villa lag op een heuvel en was omgeven door prachtig bloeiende struiken. Vrijwel direct kwam er een bediende aangesneld in een smetteloos wit uniform die haar welkom heette, haar koffer pakte en voor haar uit de trappen opliep. Ze zou niet verbaasd geweest zijn als hij ‘m weer zou neerzetten wanneer hij merkte hoe licht de koffer was en zou zeggen: ‘Nou, dat kunt u zelf ook wel’. Maar met een beleefd ‘follow me please’, liep hij voor haar uit een gang in, opende een deur en toonde met een handgebaar haar kamer.
Snel rommelde ze wat in haar handtasje om wat geld voor een fooi te vinden, maar de bediende glimlachte : ‘There’s been taken care of, miss’, en verdween na een lichte buiging.
Taken care of? Die Dennis, hij had echt overal aan gedacht! Ze liep naar het geopende venster en keek naar het adembenemende uitzicht op een glooiend landschap en in de verte het glinsterende water van een rivier. Met een glimlach liet ze zich achterover op het zachte bed vallen. Geweldig! Een hele week zorgeloos vakantie in dit heerlijke oord! Ze besloot er uit te halen wat er in zat.

Na een goede nachtrust en een heerlijk bad liep ze naar de grote hal waar ze was binnengekomen  en waar direct weer zo’n hagelwitte boy op haar kwam toegesneld. 
‘Breakfast, miss?’ 
Ze knikte. Liever niet op haar kamer, maar gewoon in de eetzaal graag. 
Ze naam plaats aan een tafeltje in de hoek vanwaar ze een goed overzicht had over de rest van de ruimte. Opnieuw stond er een buigende jongeman naast haar, die een karretje bij zich had waarop zo’n beetje alles stond wat een mens zich maar voor ontbijt zou kunnen wensen.
‘Coffee, tea, milk, yoghurt, biscuits, bread, cereals?’ 
Nou, ze wilde alles wel proberen! ‘A little bit of everything please’, zei ze voorzichtig, maar of haar verzoek heel gewoon was werd alles uitgestald op haar tafel in kleine porseleinen schaaltjes. Een gekookt eitje, gebakken ei met spek, roerei, Engelse sausages en baked beans, zelfs aan de Amerikaanse pancakes was gedacht. Het was natuurlijk onmogelijk alles op te eten, maar van alles een hapje nemen moest toch kunnen. Ze keek voorzichtig om zich heen, half verwachtend allerlei afkeurende blikken te ontmoeten van mensen die haar hierna zouden aanduiden als ‘die veelvraat’ of zoiets. Maar niemand lette op haar. Behalve misschien die keurige meneer die daar opzij de krant zat te lezen. Even leek het of hij boven de krant uit naar haar staarde, maar waarschijnlijk verbeeldde ze zich dat. Ze voelde haar blos langzaam verdwijnen.
‘Kom, denk nu eens niet aan wat anderen misschien van je vinden, maar geniet nu eens gewoon!’ vermaande ze zichzelf. 
Na het overdadige ontbijt leek haar een wandeling wel een goed idee. Bovendien was ‘t leuk om de omgeving eens te verkennen. Dennis zou ’s avonds pas komen.

‘Volgens mij heb je mij niet gemist vandaag!’
Betrapt keek ze naar hem op vanonder haar handdoek die ze net om zich heen probeerde te wikkelen en zwaaide ondertussen naar het kleine meisje waarmee ze gezwommen had. 
‘Niet echt nee!’ bekende ze met een lach. Maar ze merkte dat ze het toch wel heel leuk vond hem weer te zien.
‘Zijn de zaken goed verlopen vandaag?’ informeerde ze toen ze tegenover elkaar aan de dinertafel zaten. Dennis knikte en schakelde over op een ander onderwerp. Ze had al eerder gemerkt dat hij liefst niet over zijn werk praatte. Nou ja, dat was zijn goed recht en zo interessant was het waarschijnlijk ook niet.
De dagen die volgden beleefde ze als in een roes. Behalve een gezellige en meelevende gesprekspartner, bleek Dennis ook een uitstekende gids. Ze bezochten allerlei bezienswaardigheden en hij wist daar verbazend veel bijzonderheden bij te vertellen. En bij alles wat ze deden viel haar op dat geld bij hem kennelijk geen rol speelde. Gewoon van genieten, nam ze zich voor, ze zou snel genoeg weer te maken hebben met haar eigen strakke budgettering.
Iets anders wat haar opviel was, dat hij op het romantische vlak geen enkele toenadering bij haar zocht. Het gaf haar gemengde gevoelens. Enerzijds sierde het hem, tenslotte kenden ze elkaar amper, aan de andere kant maakte het dat ze zichzelf met enige twijfel in de spiegel inspecteerde op punten van eventuele onaantrekkelijkheid. Nog een mogelijkheid, bedacht ze later, was dat hij in het geheel niet gecharmeerd was van het andere geslacht. Enfin, misschien maar beter zo, het zou alles misschien alleen maar gecompliceerder maken. 

Op de avond voor hun vertrek overhandigde Dennis haar een kartonnen doos. ‘Deze spullen mag je in je koffer doen’, verduidelijkte hij. Nieuwsgierig kiepte ze de inhoud op haar bed. Een stuk of wat spijkerbroeken met bijpassende jasjes, wat T-shirts en een aantal dvd’s. Allemaal nieuw spul zo te zien; precies zoals hij gezegd had. Ze vouwde alles netjes op en vulde de koffer.  Alleen morgen nog wat toiletspulletjes en dan kon ‘ie dicht. 

In de taxi die hen naar het vliegveld bracht was Dennis opvallend zwijgzaam, bijna op het norse af. 
Ze dacht terug aan de vorige avond toen hij haar had meegenomen naar een klein kasteeltje aan de oever van de rivier. Hoe ze op het romantisch verlichte terras hadden gegeten en zelfs hadden gedanst toen het orkestje begon te spelen en waarbij Dennis een verrassend goede partner bleek. 
‘Heb je een beetje genoten?’, had hij gevraagd. ‘En of!’ had ze geantwoord. Hierna had hij haar zo merkwaardig aangekeken, alsof het antwoord hem eerder teleurstelde dan blij maakte.
En nu deed hij opeens zo afstandelijk. Ze zuchtte. Nou ja, hij bleef toch een beetje iemand met een gebruiksaanwijzing, net als vroeger.
Ziezo, daar zag ze in de verte de luchthaven al. Nu het allemaal achter de rug was wilde ze ook maar het liefst zo snel mogelijk thuis zijn.
Met de koffers op een bagagewagen liepen ze naar de incheckbalie en voegden zich in de rij. 
 Terwijl ze haar paspoort aanreikte en met moeite haar koffer op de band zette keek ze achterom. Verdorie, Dennis kon haar wel eens even helpen tillen zeg! Waar was hij in vredesnaam opeens? Zelfs zijn koffer stond niet meer op het wagentje. 
‘Miss!’ Verward draaide ze zich om naar de vrouw achter de balie die haar de bekende vragen stelde, als: ‘Geen scherpe voorwerpen, geen vloeistoffen bij u?’ Nee hoor, niets van dat alles. 'U heeft zelf uw koffer ingepakt en steeds in het oog gehouden?’ Ja ja, dat ook. 
Met haar instapkaart en paspoort in de hand stapte ze uit de rij en keek speurend om zich heen. 
Vreemd. Als hij even naar de wc was gegaan zou hij dat toch wel gezegd hebben? Nee, dan zou hij trouwens ook z’n koffer niet hebben meegenomen.
‘Als je me kwijt bent, ga niet zelf ook rondlopen maar blijf waar je bent’, had ze haar dochters vroeger altijd voorgehouden. Dat zou ze dan nu zelf ook maar eens in de praktijk brengen. Ze zakte neer op een van de bankjes aan de zijkant vanwaar ze een goed overzicht op de balie en de hal had. 
Daar kwam een belangrijk uitziende heer in uniform aanlopen met naast zich een man die haar vaag bekend voor kwam. Misschien kon ze hen vragen of ze een blonde jongeman hadden gezien in jeansjack met een blauwe koffer. Nee, belachelijk natuurlijk; er liepen er wel honderd rond die aan die omschrijving voldeden. De twee mannen leken trouwens wel rechtstreeks op haar af te komen. En waar kende ze die ene nu toch van? De hotellobby, met krant, schoot het opeens door haar heen. Veel tijd om daar verder over na te denken kreeg ze niet, want de man in uniform –Military Police, las ze op zijn pet- vroeg haar met hen mee te komen. Het klonk heel beleefd en ze meende zelfs een klein glimlachje te bespeuren. Dan kan het ook niets ernstigs zijn, dacht ze terwijl ze met hen mee liep. Maar het had natuurlijk wel iets met Dennis te maken, waarom zou die anders opeens spoorloos zijn? 
Ze liepen een kamer in waar nog twee politiemensen stonden die haar uitdrukkingloos aanstaarden. 
Verbaasd keek ze naar de tafel voor hen. Daar lag haar koffer, geopend en zelfs aan een kant kapotgesneden. ‘Is this yours?’werd haar gevraagd. Ze knikte en haar hart begon te bonken. Dit had ze wel eens in een film gezien en die liep niet goed af! ‘What eh..what’s going on here?’ stamelde  ze. ‘You are under arrest’ en ‘drugs’ was alles wat ze verstond. Haar lijf werd klam en haar oren begonnen vreemd te suizen. De stemmen klonken van steeds verder weg en uiteindelijk zonk ze weg in een diep zwart gat.

‘Milou!’ Iemand riep duidelijk haar naam. Langzaam opende ze haar ogen en staarde naar het vertrouwde gezicht boven zich. ‘Dennis!’ 
‘Nou, jij was wel heel moeilijk wakker te krijgen!’ Hij streek wat haren uit haar gezicht. 
‘Kom op, onze eerste vakantiedag; we gaan vandaag raften op de rivier!
Verdwaasd keek ze om zich heen en zag haar twee dochters in de deuropening staan.
‘Mam, schiet je een beetje op? Pappa en wij zijn al eeuwen klaar!’

​

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

                                          GAPEN OP ZONDAG

 

 

 

 

 

Ik houd niet van orgelmuziek. Sterker nog: ik heb er een hekel aan. 

Zo, dat is eruit. Mijn aversie betreft vooral kerkorgels. In het milieu waar ik opgroeide staat een dergelijke uitspraak bijna gelijk aan een vloek dus deze bekentenis komt niet vlot over mijn lippen. 

 

Als kind was het bijwonen van de kerkdienst een verplichting waar niet aan te tornen viel. Er was weliswaar halverwege de dienst een korte ontsnapping mogelijk naar het bovenzaaltje waar de ‘kindernevendienst’ werd gehouden, maar dat was ook geen pretje. 

Met zo’n vijftig kinderen zat je daar te luisteren naar een onbekende juffrouw - meesters bestonden daar niet- die dan een soort parallelle preek op kinderlijk niveau bracht. Althans, zij trachtte dat.

Je mocht niets dan stilzitten en luisteren en na afloop, onder de begeleidende tonen van het orgel, marcheerden we geruisloos de grote zaal weer binnen. Daar moesten we vooraan blijven wachten tot de dominee zijn laatste gebed-zonder-eind had uitgesproken.

Toch geschiedde altijd weer het wonder dat de deuren openzwaaiden en we ons schuifelend naar buiten begaven. 

Terwijl het geluid van het orgel zich steeds verder van ons verwijderde huppelde ik tussen mijn vader en moeder in de straat op - de vrijheid tegemoet.

 

Die vrijheid was op zondag echter nogal beperkt. Met jaloezie zag ik de buurkinderen op een warme zomerdag een ijsje kopen aan de kar die luid tingelend door de straat reed. Of bij hun ouders achterop de fiets, gewapend met emmertjes en schepjes richting strand gaan. 

Ik had afgeleerd daar vragen over te stellen. De verklaring voor deze zondige handelingen was simpel: zij waren ‘Katholiek’ of nog erger, ‘Openbaar’. Wij waren ‘Gereformeerd’ en daarmee was meteen alles gezegd.

In elk geval behoorden wij tot een selecte groep mensen, zoveel begreep ik wel. Ik heb zelfs een tijdje gedacht dat alleen gereformeerde meisjes ongesteld werden, maar dat terzijde.

Op zondagmiddag werd er gewandeld of bij slecht weer gelezen en spelletjes gedaan.

Sporten mocht niet. Ernaar kijken wél, maar alleen op tv.

Twee vriendinnetjes hadden ooit de euvele moed om aan de deur te komen vragen of ik mee mocht gaan zwemmen. ‘Vandaag niet!’ was het barse antwoord van mijn vader. Aarzelend keken de meisjes mij aan, maar ik schudde mijn hoofd. Op zondag veranderde het zwembad waarin ik drie diploma’s had gehaald in een poel des verderfs.

Sommige mensen waren nog gereformeerder dan wij. Een klasgenootje moest een hoed op als ze naar de kerk ging en ze mocht niet fietsen op die dag. Mijn oma zette de vuile afwas onderin het gootsteenkastje, zodat zij zich volledig aan de zondagsrust kon wijden. 

 

Ik dwaal af; terug naar het kerkorgel.

Laatst deed ik de autoradio aan en kwam midden in een orgelconcert terecht. Een gevoel van oneindige leegte en ondraaglijke verveling kroop langs mijn ruggengraat omhoog. Ik kreeg hoofdpijn en onbedwingbare gaapneigingen. Ik constateerde het allemaal met verbazing, maar de oplossing was zo simpel.

Kwestie van een knop omdraaien.

Kerkorgel.jpg

SCHRIJVERS ZIJN EEN BEETJE GEK

 

Wie kiest er nu voor zich dag-in dag-uit vrijwillig op te sluiten in een kamertje, terwijl buiten de vogeltjes fluiten en de zon uitbundig schijnt? Dan moet je toch op z’n minst een afwijking hebben... Hier in Limburg zou men zeggen: die tikt niet richtig. Nou, bedankt dan, ik ben zo iemand.

   Maar, eerlijk is eerlijk, als ik in de namiddag met de ogen knipperend mijn holletje uitkruip en met spijt moet constateren dat de dag al bijna om is, verklaar ik mezelf ook weleens voor enigszins gestoord.

   Toch blijf ik het heerlijk vinden om mezelf te verliezen in de belevenissen van mijn personages. En hoewel ik voor die belevenissen uiteraard van tevoren een lijn heb uitgezet, ben ik toch bij elk nieuw hoofdstuk weer benieuwd waarmee ze me nu weer gaan verrassen. Want ondanks dat ze aan mijn eigen brein ontsproten zijn, gebeurt er iets vreemds zodra ze in het verhaal tot leven komen. Ze krijgen een mind of their own. Een beetje eng eigenlijk. Zo kan het gebeuren dat ik ’s morgens een blik werp op de avonturen die ik voor mijn personages heb bedacht en opgewekt begin te schrijven, maar achteraf moet constateren dat ze ongehoorzaam zijn geweest en heel andere dingen hebben gedaan dan ik gepland had. Verdraaid, alsof ik niet genoeg werk aan ze heb! Moet ik de rest ook weer gaan bijstellen.

     Dat zal me nu niet meer gebeuren, nam ik mij voor toen ik begin dit jaar aan mijn nieuwe kinderboek begon. Maar ondanks de strakke indeling en duidelijke kaders, namen de karakters gewoon weer het heft in eigen hand en nam het verhaal opnieuw wendingen die ik absoluut niet had voorzien...

Nou ja, het is niet anders. Had ik ze maar geen leven moeten inblazen; eigen schuld, dikke bult.

     Eh, hoe bedoel je: een beetje gek...?

Writers.jpg

 

RA RA WIE BEN IK?

 

 

Laatst zat ik voor de tv wat doelloos te zappen toen ik bij een uitzending belandde over minder bekende hersenaandoeningen. Met stijgende interesse luisterde ik naar de verhalen over het onderwerp dat daar behandeld werd.

'Mensen vinden me soms asociaal', vertelde iemand 'omdat ik vaak niet groet als ik ze tegen kom. Dat is geen desinteresse, maar dat komt omdat ik hun gezichten op zo'n moment eenvoudigweg niet goed herken.'

Ik schoof rechtop. Dat probleem kwam me bekend voor!

 

Dat ik moeite heb met het herkennen van gezichten realiseerde ik me pas toen ik wat ouder werd. Ik liep bijvoorbeeld met mijn dochter op straat terwijl zij iemand groette waarna ik vroeg: 'Wie was dat?'

'Maar mam! Dat is die mevrouw die bij ons op de hoek woont!'

'Die met die gespikkelde hond?'

'Ja, die!'

Aha! Kijk, had ik die mevrouw nu gewoon op ons pleintje met haar Dalmatiër gezien, dan was er niets aan de hand geweest.

Want dat is dus het probleem met mensen die ik minder goed ken: wanneer ik ze buiten hun vaste context zie, herken ik ze vaak niet.

Dit levert soms rare en pijnlijke taferelen op.

Zo meende ik, toen ik eens met mijn echtgenoot over de markt liep, met stellige zekerheid een vroegere collega te herkennen in een man die daar wandelde. 'Hé!' zei ik terwijl ik Wim aanstootte, 'daar heb je Sjaak, met wie ik een tijdje op het AZC heb gewerkt'.

Toen we hem passeerden bleef ik dan ook stilstaan en zei enthousiast: 'Ha die Sjaak!'

De aangesprokene fronste en zei: 'Pardon?'

Nu herinnerde ik mij hem als een echte grappenmaker dus ik zei, hem een por gevend: 'Nee Sjaak, daar trap ik niet in hoor! Hoe gaat het met je?'

'Eh, sorry, maar ik ben toch bang dat u de verkeerde voor u heeft'.

'Nou, hou nu maar op, mij hou je niet voor de gek!' lachte ik, niet van plan me van mijn stuk te laten brengen.

Wim begon naast me wat ongemakkelijk heen en weer te schuifelen.

'Het spijt me zeer, maar ik ken u niet hoor!' zei de man terwijl hij aanstalten maakte om door te lopen. Hij klonk geïrriteerd.

'Maar...', probeerde ik nog.

Wim trok me mee om me voor verdere blamages te behoeden.

'Volgens mij is 'ie het wel', zei ik achteromkijkend. Wat later passeerden we hem opnieuw, en toen ik hem afwachtend aankeek -nu zou de aap wel uit de mouw komen- zag ik hem snel zijn gezicht afwenden.

We hebben aan dit incident achteraf nog veel plezier beleefd, maar het gaf wel te denken.

Ook stond ik eens in de rij bij het postkantoor, toen een wildvreemde mevrouw mij aansprak met de vriendelijke woorden: 'Hallo! Hoe gaat het?'

Koortsachtig ging mijn geheugen door de database van mensen-die-ik-moet-kennen, maar het kwam niet tot een match. Dus ik antwoordde neutraal: 'Goed hoor, met u ook?'

Hierop begon de dame in kwestie een uitgebreid verhaal en noemde een naam van iemand die ik ken, waardoor ik haar tot mijn grote blijdschap opeens in de juiste setting kon plaatsen. Ik was haar buiten die specifieke situatie nooit tegengekomen, dus had mijn brein de grootste moeite haar te herkennen.

Toen we naar ons appartementje verhuisden dienden zich weer nieuwe problemen aan. Was ik na acht jaar net een klein beetje op weg met het herkennen van de buurtbewoners, kon ik weer helemaal opnieuw beginnen. Het begon meteen al toen ik onze buurvrouw in de supermarkt tegenkwam. Het is een oude mevrouw met een rollator, maar daar zijn er tegenwoordig ook zoveel van. Nu heeft zij als extra kenmerk een zuurstoffles in het mandje staan, en omdat je dat weer niet zo vaak tegenkomt waagde ik te zeggen: 'Dag buurvrouw...' Ze was het!

Maar in onze kerk gaat het helaas nog vaak mis. Vanwege het internationale karakter hebben we nogal eens tijdelijke bezoekers -zakenlui, militairen, studenten- en niet zelden stel ik me voor de zoveelste keer aan iemand voor. De vraag: 'Bent u hier voor het eerst?' laat ik maar tegenwoordig wijselijk achterwege.

 

'De aandoening prosopagnosia, ofwel gezichtsblindheid, komt in verschillende gradaties voor', besloot de deskundige in het tv-programma, 'maar zelfs in een milde vorm kan het zeer hinderlijk zijn'.

Tell me about it!

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Gezichten.jpg

                                                                Straf

 

De eersteklaswagon, die bevolkt wordt door slechts vier personen -mijzelf meegerekend- is heerlijk rustig. Een eindeloos lijkende rit van bijna vijf uur strekt zich als een mistig veld voor mij uit. Hoe doodt men de tijd tijdens zo'n reis? Welnu, ik heb het volgende bij me: de krant, nog helemaal vers. Negen boeken, waarvan drie nog ongelezen. Een scrabblebord. Een boter-kaas-en-eierplankje. De Allerhande. Een stapel net uitgekomen reclamefolders. Een aantal fotoalbums. Rummicub. En tenslotte nog een heleboel legpuzzels. 

Wilde men zo'n vijftien jaar geleden een dergelijke hoeveelheid entertainment met zich meeslepen, dan kwam je al gauw uit bij iets met de afmetingen van een hutkoffer. Nu volstaat echter een klein plat tabletje dat met gemak in het zijvak van je tas past.

Terwijl ik deze zegeningen der vooruitgang overdenk, word ik plotseling opgeschrikt door de luide stem van een man die twee stoelen voor me zit. 'Met Frank!' schalt hij op joviale toon. Het blijft even stil. 'Frank Dirksen!' verduidelijkt hij. Ik bespeur duidelijk ergernis in deze uitroep. Het is natuurlijk nooit prettig als je minder populair blijkt dan je dacht. 'Zeg', gaat hij toch weer monter verder, 'ik bel even in verband met de plenaire vergadering vanmiddag. Als we bij de rondvraag zijn, kun je er dan op toezien dat er niet meer dan drie aan het woord komen? Wat zeg je? Ja, ja, uiteraard. Maar jij hebt dat als voorzitter in de hand, nietwaar'. Ik leun belangstellend voorover. Die vreselijke rondvraag bij vergaderingen, vertel mij wat. Er is altijd wel iemand die zegt: 'Dus als ik het goed begrepen heb, dan...' Om vervolgens te herhalen wat in het uur daarvoor al uitgebreid is besproken. Ik hoor Frank samenzweerderig lachen. 'Precies! Dat is zo'n eigenwijze tante, sla die in elk geval over, anders zijn we om zes uur nog bezig. Oké. Dan mail ik je zometeen ook even die brief door waar we het over hadden gisteren. Wat? Die heb je al? Wie...Op die manier. Buiten mij om dus. Je snapt toch hopelijk wel dat dat niet de manier is waarop wij in ons bedrijf met elkaar omgaan hè. Tot straks.' Ik zou er iets voor over hebben om Franks grimmige gezicht nu te kunnen zien. Maar de wc is de andere kant op, en om nu zomaar doelloos door het gangpad te flaneren... Even is het weldadig stil. Dan klinkt er een overbekende beltoon die mij in een Pavlov-reflex naar mijn tas doet grijpen. Het is echter de telefoon van het meisje rechts van mij. 'Haai. Ja, ik zit nu in de trein'. Ze doet haar best gedempt te spreken. 'Om een uur of drie denk ik. Ja, ik ook van jou'. Vertederd door die laatste zin kijk ik naar de voorbijschietende weiden. Wat lief. 'Met Frank Dirksen!' schalt het opnieuw door de coupé. Hij zegt zijn achternaam er dit keer voor de zekerheid  maar bij. 'Zeg Sandra, kun jij mij even doorverbinden met Kees Boerema? Het gaat over een brief die hij zonder... O, om twee uur pas. Heb jij dan misschien een mobiel nummer van hem? Goed, nee, ik begrijp het. Dank je, Sandra.' Da's een tegenvaller. Frank had Kees eens even flink de waarheid willen zeggen. Maar Kees is er niet, en Sandra wil zijn nummer niet doorgeven. Opnieuw vult de luide stem van Frank de ruimte. 'Sandra, met mij nog een keer. Wil jij Kees zeggen mij te bellen als hij binnenkomt? Mijn nummer is 06...' Elk getal wordt met nadruk genoemd. 'Heb je 't? Dank je wel'. 

Ik krijg een rare ingeving. Laatst las ik dat iemand zijn nummer voor de grap op Twitter had gezet, met de mededeling: Bel mij eens alsjeblieft! Hij werd daarna wekenlang overspoeld met berichtjes en telefoontjes. Datzelfde zou ik met Frank Dirksen kunnen doen. Voor straf. 

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

bottom of page